Recht van spreken
Mijn vader is in februari overleden. Op zijn begrafenis heb ik gesproken. De ochtend na de begrafenis werd ik wakker met de zin “Ik heb recht van spreken”. Dat verbaasde me en ontroerde me. Ik weet natuurlijk wel dat ik dat recht heb, net als ieder ander. Maar kennelijk voelde ik dat nog steeds niet. Want mijn vader liet me, toen ik kind was, niet spreken. Hij luisterde niet naar ons. Hij maakte geen contact. Hij was aan het doceren of hij was afwezig. Zijn woorden schiepen afstand. Hij wist alles en hij had gelijk. Een gesprek met hem was een overhoring. Ik moest alle Griekse en Romeinse goden kennen. Of het hele kabinet met alle ministersposten. Toen ik twaalf was interesseerde mij dat niet. Hem wel.
Voor mijn vader draaide alles om kennis. Feiten. Als wij iets fout zeiden, liet hij ons de zin niet afmaken. Hij verbeterde ons. Dat was niet prettig. Het voelde vernederend. Meteen vergat ik wat ik had willen zeggen. Nog jaren later was ik bang om onderbroken te worden en te horen dat ik iets doms zei. Ik leerde mijn mond te houden tenzij ik zeker wist wat het goede antwoord was. Ik luisterde aandachtig en lette goed op. Daar werd ik goed in. Ik haalde vaak tienen op school. Ik leerde niet om te gaan met fouten maken, durven vallen en weer opstaan.
Op de middelbare school moesten we discussies voeren. Ik raakte in paniek. Wat was het goede antwoord? Het verwarde me. Iedereen mocht alles zeggen, niemand werd verbeterd. Ik durfde niets te zeggen. Ik wist al lang niet meer wat ik zelf vond. Ik durfde niet hardop te denken of vrijuit te spreken. Ik blokkeerde totaal.
‘Ik heb recht van spreken’. Toen die zin door me heen klonk, realiseerde ik me hoe zeer dit thema mijn leven en werken heeft gekleurd. Ik had als bewoner in Amsterdam inspraak meegemaakt rond renovatie van woningen. Ik wist niet wat me overkwam. Wij mochten zelf een architect kiezen. Wij mochten onze woonwensen formuleren. Er werd naar ons geluisterd! Daar voelde ik me zo dankbaar voor, dat ik ook zulk werk wilde doen. Ik wilde andere mensen dezelfde kans geven die ik had gekregen – inspraak meemaken. Ik ging werken in de stadsvernieuwing en werd voorzitter van planteams. Voorzitten vond ik makkelijk. Gewoon goed luisteren. En aanvoelen. Me zelf in discussies storten vond ik nog steeds te spannend. Ik hield het veilig bij het goede antwoord.
Mijn wond werd mijn gave. Luisteren. Contact maken. Verbinding maken. Horen wat anderen belangrijk vinden. Achter de woorden kijken. Onder de woorden voelen. Weten wat iemand eigenlijk wil zeggen. Naar lichaamstaal luisteren. In ogen kijken. Een ander helpen om zich uit te drukken. Een ander te helpen met recht van bestaan.
Zelf spreken bleef spannend. Niet om gegevens/ feiten/theorieën over te brengen. Wel om als mezelf te praten, de goede toon te vinden, vertrouwen te hebben dat ik gehoord zou worden. Ik was bang om als mijn vader te klinken, een betweter te zijn. Ik was ook bang voor mijn boosheid op iedereen die op mijn vader van vroeger lijkt. Ik hield meer van situaties zonder woorden.
Bij zijn afscheid heb ik gesproken. Ik kon mijn eigen toon vinden. De volgende ochtend drong het tot me door. Ik werd gehoord. Ik heb recht van spreken.